‘Hout en woud in frankischen, holt en wold in saksischen form zijn woorden van eene en de zelfde beteekenis, ook van eenen en den zelfden oorsprong. Behalven in talryke plaatsnamen, en in de eenvoudige maagschapsnamen Van Hout, Van Haute, Van ’t Hout, Van Holte, Van den Haute, Van Houte, Van Houtte, Van Hautte, Op ’t Holt, Houtstra, Van Woude, Van ’t Wout, Van der Woude, Van der Wouw, Verwoude, Verwou, Verwolde, Van de Wolde, Woudstra, Woldstra, Houtman, Wouman, enz. vinden wy deze woorden in de meer samengestelde geslachtsnamen Boekhout, Boekhold, Bouckout, Bouckhaut, enz., Frankenhout, Halverhout, Langhout, Mansholt, Eekhout en verwante formen (zie §135), Moerenhout, Schelfhout (de zelfde naam komt in de zuidelike Nederlanden voor als Schelfaut), Spitholt, Suyderhoud, Vastenhout en Vastenoudt, Wechterholt, Wentholt en Witholt. Deze namen, met hout, holt samengesteld, zijn byzonder talrijk in allerlei formen en schrijfwyzen. En dit is ook met de woud- en wold-namen het geval: Bruinwold en Bruynewold, Duysterwout, Dunnewold, Swartwold, en vooral ook Groenewold, dat met Groenewoud, Groenewoldt en zelfs met het half en heel hoogduitsche Groenewald en Grünewald, vry algemeen is.’